Een werknemer wiens functie vervalt en die een aanbod voor passende arbeid weigert, loopt het risico om het recht op de transitievergoeding te verliezen. Dit is recent bevestigd door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In deze blog leest u hoe dit precies zit.

Verschuldigdheid transitievergoeding

Als een arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd kan de werknemer aanspraak maken op een transitievergoeding. Een uitzondering hierop geldt als de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). In dat geval is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd.

De rechter kan echter zelfs in dat geval bepalen dat de werkgever toch een transitievergoeding moet betalen. Dat is het geval wanneer het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Voorbeeld arrest Hoge Raad 8 februari 2019

De Hoge Raad heeft in haar arrest van 8 februari 2019 de volgende maatstaf geformuleerd voor toepassing van artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW:

“Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.  

Bij de beoordeling of de uitzonderingsgrond van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW van toepassing is, zijn de omstandigheden van het geval – waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer – slechts van belang voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid. De overige omstandigheden van het geval (dus omstandigheden die geen verband houden met de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag hebben geleid, noch met de verwijtbaarheid van die gedragingen) zijn in dit verband niet van betekenis.

Opmerking verdient dat bij beantwoording van de vraag of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als bedoeld in art. 7:673 lid 8 BW, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn, dus ook omstandigheden die bij de toepassing van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW niet van betekenis zijn.”

Feiten zaak Hof 's-Hertogenbosch

De werkneemster was sinds juni 2000 in dienst en bekleedde de functie van kwaliteitsmedewerker in ploegendienst. De functie is per 1 september 2019 komen te vervallen, waarna door het UWV een ontslagvergunning is verleend. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst hierna opgezegd en heeft aan de werkneemster medegedeeld dat geen transitievergoeding wordt betaald. De reden hiervoor is dat de werkneemster volgens de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, doordat zij geweigerd heeft een passende functie te aanvaarden.

De werkgever had achtereenvolgens een aantal functies aangeboden:

De werkneemster is niet op deze functies ingegaan. Ze had zich op 20 augustus 2019 ziekgemeld en de bedrijfsarts heeft, nadat haar de functie van productiemedewerker E was aangeboden, aangegeven dat zij op dat moment niet in staat was te hervatten in de door werkgever aangeboden functie.

De Kantonrechter heeft het verzoek van de werkneemster om toekenning van de transitievergoeding van circa €42.500,- bruto afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

Oordeel Hof ’s-Hertogenbosch

Volgens het Hof heeft de werkgever zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat de werkneemster wegens ziekte niet in staat was haar werkzaamheden te hervatten, niet betekent dat zij de aangeboden functie niet alvast had kunnen aanvaarden. Volgens het Hof was het vervoersprobleem geen goede reden om de functie van productiemedewerker E niet te aanvaarden omdat dit een functie in ploegendienst betrof, waarmee de werkgever tegemoet was gekomen aan het bezwaar van de werkneemster tegen de twee eerder aangeboden alternatieve functies. Niet valt in te zien dat werkneemster de derde alternatieve functie niet had kunnen aanvaarden.

De werkgever heeft de werkneemster niet kunnen herplaatsen wegens de weigerachtige houding van werkneemster. Ondanks het feit dat de uitzonderingsgrond van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW terughoudend dient te worden toegepast, is naar het oordeel van het Hof het handelen en nalaten van werkneemster in deze ernstig verwijtbaar. Daarom is werkgever geen transitievergoeding verschuldigd.

In de gegeven omstandigheden ziet het Hof ook geen aanleiding om op grond van art. 7:673 lid 8 BW niettemin de verzochte transitievergoeding geheel of gedeeltelijk aan werkneemster toe te kennen. Van een relatief kleine misstap is geen sprake. Ook de persoonlijke omstandigheden van werkneemster, waaronder dat zij twintig jaar bij werkgever heeft gewerkt en goed heeft gefunctioneerd, leggen onvoldoende gewicht in de schaal.

Verval transitievergoeding

Uit dit arrest volgt dat een werknemer die een aangeboden passende functie weigert te aanvaarden een reëel risico loopt het recht op transitievergoeding te verliezen. Daarenboven loopt de werknemer ook nog eens het risico niet in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. 

___________________________________________

Deze blog is geschreven door onze oud-collega Marie-Chantal van Oss. Heeft u vragen over deze blog of heeft u een andere arbeidsrechtelijke vraag? Neem dan contact op met een van onze arbeidsrechtspecialisten.