De ontwikkeling en realisering van duurzame energieprojecten is ‘booming business’. De nadruk op duurzaamheid maakt dat ook het energielandschap verandert. Woorden als zelfvoorzienend kom je steeds vaker tegen. Het wordt steeds normaler om je eigen energie op te wekken door middel van bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak van je huis. Daarmee neem je niet langer alleen stroom af van het openbare net, maar lever je mogelijk ook stroom terug die door je zonnestroominstallatie is opgewekt. Naast consumenten die hun eigen zonnepanelen aanschaffen, komt het ook steeds vaker voor dat daken voor bedrijfsmatige doeleinden met (een) zonnestroominstallatie(s) worden bedekt. Een juridisch enigszins ingewikkelde constructie, omdat de gebouweigenaar vaak iemand anders is dan de exploitant van de zonnepanelen. De praktijk loopt in de duurzame energiewereld vaak vooruit op de wettelijke regelgeving, zo ook hier. Het was in eerste instantie namelijk niet mogelijk om via één en dezelfde aansluiting op een WOZ-object meerdere partijen stroom af te laten nemen en terug te laten leveren.

Codebesluit faciliteren meerdere leveranciers op een aansluiting

Daar is sinds 13 juli 2017 verandering in gekomen. De ACM nam op die dag een besluit, het ‘Codebesluit faciliteren meerdere leveranciers op een aansluiting’, waarbij zij het mogelijk maakte om op één aansluiting meerdere elektriciteitsleveranciers te contracteren. Dat betekent dat het mogelijk is dat de gebouweigenaar een contract afsluit met de ene energieleverancier voor de afname van elektriciteit, terwijl de exploitant van de zonnestroominstallatie een ander contract af kan sluiten met een andere leverancier voor het terugleveren van stroom. Beide contracten zien in dat geval op één en dezelfde aansluiting op het openbare net.

Het Codebesluit van de ACM had niet alleen voor de eerder genoemde bedrijfsmatige constructie zo zijn voordelen. Ook consumenten kunnen er de vruchten van plukken. Denk bijvoorbeeld aan een laadpaal bij een woonhuis, waarvoor de bewoner nu een ander energiecontract af kan sluiten dan voor de energie-afname voor zijn huishouden zelf.

Wat is er precies veranderd?

De technische kant van het verhaal is als volgt: voorheen kon formeel slechts één EAN-nummer worden toegekend aan een aansluiting. Op basis van de nieuwe regelgeving is het mogelijk om meerdere EAN-nummers aan één en dezelfde aansluiting toe te kennen. Dat kan door verschillende allocatiepunten op één aansluiting mogelijk te maken die op hun beurt weer ieder een eigen EAN-nummer toegekend krijgen. In de nieuwe regelgeving wordt onder ‘allocatiepunt’ verstaan: een virtueel punt ter plaatse van het overdrachtspunt van een aansluiting waar de energie-uitwisseling tussen een installatie en het net administratief aan een marktpartij wordt toegewezen alsof de meting op het overdrachtspunt van de aansluiting heeft plaatsgevonden.

De netbeheerder kent aan iedere aansluiting een primair allocatiepunt toe. Als een aangeslotene naast zijn huidige leverancier ook andere leveranciers wil contracteren voor bepaalde installaties achter zijn aansluiting, dan kan de afnemer de netbeheerder verzoeken om secundaire allocatiepunten te creëren. Aan elk van die secundaire allocatiepunten dient een eigen meter te zijn verbonden. Alle allocatiepunten worden door de netbeheer in het Centraal Aansluitingen Register geregistreerd.

Verschillende afnemers?

Uit het voorgaande lijkt te volgen dat de afnemer van de aansluiting, ook bij het toestaan van meerdere allocatiepunten op die aansluiting, één en dezelfde partij dient te zijn. In veel gevallen (denk weer aan de zonnestroominstallatie van een exploitant op het dak van een gebouweigenaar) is het echter wenselijk dat de contracten met verschillende leveranciers ook door verschillende partijen kunnen worden aangegaan. De toelichting van de ACM bij haar ‘Codebesluit faciliteren meerdere leveranciers op een aansluiting’ stelt hierover het volgende: “In het voorstel is de mogelijkheid opengelaten dat de aangeslotene ook andere rechtspersonen dan hijzelf een leverancierscontract kan laten sluiten voor de secundaire allocatiepunten”. Kortom, het aangaan van meerdere leveringsovereenkomsten ten aanzien van één aansluiting door verschillende afnemers wordt niet expliciet toegestaan, maar ook niet verboden.

De gebouweigenaar is failliet! Wat nu?!

Uiteraard levert een constructie waarbij de gebouweigenaar een andere entiteit/persoon is dan degene die de zonnestroominstallatie op het dak van dat gebouw in eigendom heeft, meer lastige vragen op. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer de gebouweigenaar failliet gaat?

Als er een opstalrecht is gevestigd ten behoeve van de zonnepanelen-exploitant verandert dit faillissement niets aan de eigendomssituatie. De zonnepanelen-exploitant blijft eigenaar van de zonnestroominstallatie. Het faillissement heeft mogelijk wel gevolgen voor de exploitatie van de zonnestroominstallatie. Het faillissement zou de mogelijkheid voor de zonnepanelen-exploitant om de opgewekte energie terug te blijven leveren aan het openbare net kunnen dwarsbomen.

Als de curator namelijk geen voordelen ziet in voortzetting van een bepaalde exploitatie, zal de curator in dat geval overgaan tot beëindiging van het contract met de desbetreffende energieleverancier. Daarmee komt in feite het primaire allocatiepunt (oftewel de aansluiting van de gebouweigenaar) te vervallen. De vraag is wat er in dat geval met de secundaire allocatiepunten op die aansluiting (o.a. van de zonnepanelen-exploitant) gebeurt. Wordt één daarvan in dat geval automatisch primair allocatiepunt en blijft de aansluiting als geheel, met de overige secundaire allocatiepunten, bestaan? Of wordt de gehele aansluiting met beëindiging van het primaire allocatiepunt opgeheven, waardoor ook het bestaansrecht van de secundaire allocatiepunten (en daarmee de exploitant van de zonnestroominstallatie) gevaar loopt?

Hier lijkt de wet helaas nog geen eenduidig antwoord op te geven. De ACM rept niet over een dergelijke situatie in haar besluiten. Uit informatie van de netbeheerders lijkt te volgen dat bij het buiten bedrijf stellen van een aansluiting (primair allocatiepunt) ook de extra meetpunten (oftewel de secundaire allocatiepunten) komen te vervallen. De vraag blijft daarom of en hoe de exploitant van zonnestroominstallatie zijn belangen in een dergelijke situatie het beste veilig kan stellen.

Het is het overwegen waard om in de opstalakte tussen gebouweigenaar en zonnepanelen-exploitant een bepaling op te nemen dat het, indien de gebouweigenaar failliet wordt verklaard, hem niet is toegestaan om de aansluiting, althans het primaire allocatiepunt op te heffen en de aansluiting daarmee ook voor de zonne-exploitant onbruikbaar te maken. Daarmee wordt een concrete verplichting voor de gebouweigenaar in het leven geroepen. Echter, het is maar de vraag in hoeverre een curator aan de uitvoering van die bepaling kan worden gehouden. Voor de curator zal veelal geen voordeel voor de boedel te realiseren zijn bij voortzetting van de aansluiting. In zo’n geval is het de curator toegestaan om te wanpresteren om te voorkomen dat de boedel onnodig kosten maakt. De curator zal in dat geval het contract met de energieleverancier beëindigen. Het opnemen van voornoemde bepaling zal daarmee waarschijnlijk niet de garantie geven dat een curator dit altijd na zal komen. Mogelijk zal een curator wellicht wel bereid zijn om de aansluiting te behouden tegen een zogenaamde boedelbijdrage van de exploitant.

Kortom, ondanks dat het Codebesluit faciliteren meerdere leveranciers op een aansluiting een hoop duidelijkheid heeft gebracht over de mogelijkheden om meerdere contracten af te sluiten ten aanzien van één aansluiting, blijven er ook nog genoeg onbeantwoorde vragen over.